Gezin Park en andere bewoners van Tugelaweg 21-II

Uit aantekeningen van mijn vader

Verhaal -

Mijn vader was ingekwartierd op de Tugelaweg 21-II bij de familie Park. Hij schreef zijn herinneringen aan zijn oorlogsjaren op. Onder andere schreef hij over deze familie Park en de andere 'kwartiernemers', en over wat zij meemaakten op dit adres.

“Vanaf 27 augustus 1942 werden wij weer ergens anders ingekwartierd. We verhuisden van de Pretoriusstraat naar de Tugelaweg 21-II. Het mag eigenlijk geen ‘verhuizen’ heten wat wij deden, want we bezaten alleen nog de handbagage waarmee we uit IJmuiden waren gekomen. En het was ‘om de hoek’. We wandelden dus met een paar tassen van het ene naar het andere adres.

 

We werden ontvangen door de familie Park, bestaande uit man, vrouw en zoon. Er was ooit nóg een zoon geweest, maar die was er tussenuit gegaan. En waar die nu zat, wist de familie niet. De familie was gevorderd om ons als ‘kwartiernemers’ in huis te nemen. Ons werd een achterslaapkamer en voorzijkamer als zit- en een slaapruimte toegewezen, die gelijkvloers lagen met het woongedeelte van de familie Park. Niet meer op zolder dus.

 

Ik vond het aardige mensen bij wie we nu inwoonden. Park was vroeger portier geweest in de Royal-bioscoop. Wat hij nu deed, heb ik eigenlijk nooit geweten. Zoon Joop werkte op een textielfabriek, die ook voor de Duitse Wehrmacht spullen vervaardigde. Daardoor was Joop voorlopig van deportatie vrijgesteld. Hij had een stempel in zijn persoonsbewijs die dit aangaf, een zogenaamde 'sperr'.

 

Zo noemde men dit in die tijd. Er waren verschillende 'sperren': één voor leden van de Joodse Raad, één voor joden van Portugese afkomst, één voor gemengd gehuwde joden enzovoort enzovoort. Het hielp maar tijdelijk, want als het in de kraam van de nazi's te pas kwam, werd zo'n 'sperr' ook weer opgeheven. Wie geen 'sperr' had, was vrij wild. Op hem of haar kon gejaagd worden.

 

En dat gebeurde ook, want de deportaties waren intussen in volle gang. Eerst moesten de joden zich nog melden, maar nu werden ze van huis gehaald. Dat van huis halen gebeurde 's avonds na 8 uur, want dan moesten de joden thuis zijn. Ik speelde in mijn eerste weken op de Tugelaweg nog wel met joodse jongetjes bij ons voor de deur. Maar telkens ontbraken er dan een of twee. En op de vraag: “Waar is Bram?” of “Waar is Izak?” kwam dan het antwoord dat die die nacht was weggehaald.

 

We hebben die zwijgende, nachtelijke stoeten wel zien lopen. Daarnaar kijken moest stiekem gebeuren. Met het licht in de woonkamer uit, gluurden we door een spleet tussen de gordijnen vanuit de erker naar beneden. En zagen dan op de duistere Tugelaweg een rij mensen lopen, bewaakt door 'Grüne Polizei' met geweren. Er klonk geen enkel geluid, alleen de voetstappen van bewakers en slachtoffers. Het was een akelig beeld, dat je altijd bijblijft. Sommige vaders droegen een klein kind op de schouders.

 

Er was toen nog niet bekend, wat er met die joden precies ging gebeuren. De joden zelf dachten nog aan zwaar werk. Misschien met af en toe een schop of een klap en weinig eten. Dat wel. Maar als de joden echt geweten hadden dat ze gedood zouden worden, waren er vast meer zelfmoorden geweest. En wellicht ook meer wanhoopsaanvallen op de ophalers.

 

Die ophalers waren niet altijd Duitsers. Er waren ook leden van de 'Schalkhaar politie'. Dat waren Nederlanders in zwarte uniformen, die met de nazi’s heulden. Die hielden zich dus ook bezig met het ophalen van joden en gedroegen zich daarbij vaak nog onbeschofter dan de Duitsers zelf. En dat wil wat zeggen.

 

Omdat er zo veel joodse families op de Tugelaweg woonden en ‘ingekwartierd’ waren door de Duitsers, hebben we veel ellende moeten aanschouwen en meemaken.

 

De familie Park kreeg wel eens een vriend of vriendin op bezoek. Als het later werd dan 8 uur, moesten deze bezoekers noodgedwongen blijven overnachten.

 

Na 8 uur begon dus het van huis halen van joden. De mannen die dit moesten doen, waren militair geschoold en uitgerust. Met laarzen, waarvan de zolen met ijzertjes beslagen waren. De 'heren' waren altijd met z'n tweeën en ze liepen in marstempo. Door het ijzerbeslag van hun zolen was hun stap zeer goed hoorbaar als ze over de Tugelaweg liepen. Het was dan iedereen duidelijk wie daar aankwamen. 

 

Onmiddellijk verstomden de gesprekken in de huiskamer van Park. Men hield de adem in en wachtte... als de voetstappen ophielden kon het 'foute boel' zijn. Het wachten was dan waar de deurbel zou overgaan. Liepen de voetstappen verder, dan was er een zucht van opluchting. Ik ben hier diverse keren getuige van geweest en heb nooit meer een moment ervaren, dat vervuld was van een dergelijke spanning en doodsangst.

 

Maar op een bepaalde avond gebeurde het natuurlijk toch: de familie Park werd van huis gehaald door twee leden van de Schalkhaar politie. Zoals dat bij alle joden het geval was, hadden de echtelieden Park hun rug- of plunjezak al klaar staan. Alleen zoon Joop mocht blijven. Hij maakte zich immers nuttig voor de Wehrmacht via zijn werk en had een sperr. Maar hij raakte wel op dat moment zijn beide ouders kwijt.

 

De huiskamer werd daarop 'gepulst'. Maar onze eigen meubelen, althans die paar spulletjes die in onze zitkamer stonden, werden gelukkig niet meegenomen. En ook niet het meubilair van de overige kamers.

 

We woonden nu op de Tugelaweg alleen nog maar met zoon Joop. Maar dat duurde niet lang, we kregen op een zeker moment weer nieuwe inwonenden.

 

Het was een oud joods echtpaar uit Duitsland, de heer en mevrouw Goldschmidt. Dit echtpaar sprak zeer gebrekkig Nederlands. 's Avonds kwamen er in die tijd (eind 1942) nog al eens Engelse vliegtuigen overvliegen. Die werden dan door de Duitse luchtafweer heftig beschoten. Dat gaf een lawaai van jewelste. Joop Park zei dan: "Daar begint dat gesodemieter weer". De oude heer Goldschmidt vroeg op een gegeven moment : "Was heisst denn gesodemieter?" O, zei Joop Park, dat betekent schieten. Vanaf dat moment zei Herr Goldschmidt, als er weer kanonvuur hoorbaar was: "Da fangen sie wieder an zu sodemietern". Ook deze joodse bejaarden werden spoedig van huis gehaald.

 

Joop Park werkte, nog steeds 'gesperrt', op de textielfabriek Hollandia-Kattenburg. Zo nu en dan nam hij een paar joodse vrienden en vriendinnen mee naar huis op een zondagmiddag. De huiskamer van zijn ouders was zoals gezegd leeggehaald door die firma Puls (‘gepulst’) en deed nu dienst als balzaal. Joden mochten niet meer naar café, bioscoop of dancing. Ik speelde dan op mijn grammofoon dansmuziek, en Joop en zijn vrienden dansten naar hartenlust. Ik herinner mij een knap meisje onder de dansenden, Mary Knoop genaamd. Ik was tegen de 14 jaar kreeg oog voor vrouwelijk schoon…

 

Maar op 11 november 1942 kwam ook Joop Park niet meer thuis van zijn werk. We kregen bericht dat er een razzia was geweest bij de textielfabriek en dat Joop met al zijn joodse collega's alsnog was opgepakt. We woonden nu nog alleen op de woning.”

Copyrights: Naamsvermelding CC BY Naamsvermelding-NietCommercieel CC BY-NC Delen