Selig Goldstein is de zoon van Gerson Goldstein en Chawa Klein. Hij wordt geboren in het Poolse Chrzanów. Het is niet bekend of het gezin nog uit meer kinderen heeft bestaan.
Rachelina Rozema is de dochter uit het huwelijk van Marcus Heiman Rozema en Mietje Arends de Vries. Haar vader is veehandelaar en slager, haar moeder werkt als koopvrouw, mogelijk heeft zij haar echtgenoot geholpen in de slagerij. Het gezin waar Rachelina in opgroeit telt in totaal zeven kinderen. Als in Nederland de oorlog uitbreekt, zijn nog drie van haar zussen in leven; Geertje, Brune en Lea.
Rachelina groeit op in Appingedam en vertrekt in 1901, ze is dan vijfentwintig jaar, naar Amsterdam. Daar gaat ze aan de slag als kinderjuffrouw, hoogstwaarschijnlijk in het ‘krankzinnigengesticht’ van de hoofdstad; een notitie in het bevolkingsregister verwijst hier naar. Vier jaar later vertrekt ze uit Amsterdam naar Medemblik.
Begin december 1912 verhuist Rachelina van Loosduinen naar Groningen, waar ze met een grote groep personeelsleden van het Academisch Ziekenhuis Groningen (het huidige UMCG) woont in een pand aan de Oostersingel, het pand is aan dit ziekenhuis verbonden. Achter haar naam in het register staat geen beroep vermeld, bij de meesten staat als beroep verpleegster of leerling-verpleegster.
In maart 1913 verlaat ze Groningen en vertrekt naar Deventer waar ze in het plaatselijke krankzinnigengesticht ‘De Brinkgreven’ gaat werken. Op oudjaarsdag in 1916 verlaat ze Deventer en gaat naar Apeldoorn. Daar werkt ze in het Apeldoornsche Bosch en in eerste instantie gaat ze er ook op kamers wonen. Ze woont met haar zus een periode lang in de Deventerstraat, in het huis op nummer 127.
Selig komt in 1916 naar Nederland, vermoedelijk vanuit Halle, Duitsland. Hij begint er als leerling-verpleger bij het Apeldoornsche Bosch. Hier woont hij intern. Als verpleger begint hij aan de opleiding tot verpleegkundige. Hij slaagt in mei 1926 voor het eerste overgangsexamen, het tweede overgangsexamen behaalt hij in maart van het volgende jaar. Hij blijft werkzaam bij het Apeldoornsche Bosch. Op onbekende datum verhuist hij naar de Zutphensestraat 185 (tussen 1928 en 1932). In april 1933 wordt Selig tot Nederlander genaturaliseerd. Een paar maanden later laat hij een huis bouwen op het perceel Zutphensestraat 135.
De registratiekaart van de Joodse Raad vermeldt dat Selig gediplomeerd verpleegkundige is en dat zijn vroegere beroep koopman was, vermoedelijk was hij dat in de periode vóór 1916.
Rachelina vertrekt op 1 juni 1935 uit Apeldoorn en laat zich in Waalwijk inschrijven. Ze neemt intrek op de Meester van Coothstraat 36, in het huis van haar neef Maurits, de zoon van haar zus Brune en diens vrouw. Ook Rachelina’s zus Geertje woont hier een tijd, tot juli 1935.
Selig en Rachelina trouwen op 11 juli 1935. Selig is dan vierenveertig jaar en Rachelina zestig. Het huwelijk wordt in Waalwijk gesloten. Selig woont ten tijde van zijn huwelijk nog in Apeldoorn.
Op de trouwakte staat vermeld dat ouders van Rachelina zijn overleden. Dit document vermeldt ook dat Seligs vader is overleden, en dat zijn moeder nog leeft en in het Poolse Chrzanów woont.
Twee weken na het huwelijk gaat Rachelina officieel weer in Apeldoorn wonen en neemt ze haar intrek in een woning in de Zutphensestraat, op nummer 135. Dit huis is eigendom van Selig. Rachelina’s zussen Geertje en Lea wonen na het huwelijk van hun zus ook op dit adres.
Rachelina’s andere zus, Brune, wordt in de zomer van 1942 met haar man en kinderen in Auschwitz omgebracht. Selig krijgt vanwege zijn werk een ‘Sperre’, hierdoor zijn ook zijn vrouw en haar twee zussen voorlopig vrijgesteld van deportatie. Op de registratiekaart van de Joodse Raad staat Selig aangemerkt als bruikbare kracht en bovendien dat hij in goede gezondheid verkeert.
Op 19 januari 1943 worden vrijwel alle overgebleven Apeldoornse Joden op het terrein van het Apeldoornsche Bosch geïnterneerd.
De volgende dag komt een groep van de Ordedienst uit Kamp Westerbork aan in het Apeldoornsche Bosch. De Ordedienst bestaat uit Joodse geïnterneerden die onder dwang mee moeten werken aan de Jodenvervolging; niet mee werken betekent deportatie van het gehele gezin van de persoon in kwestie. Ditmaal wordt de Ordedienst aangewezen om de SS te helpen met de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch, maar ze komen een dag te vroeg in Apeldoorn aan. De komst van de Ordedienst is in korte tijd het zoveelste signaal aan de directie van het Apeldoornsche Bosch dat patiënten en personeel niet langer veilig zijn. De volgende dag, 21 januari 1943, komt de SS en wordt het hele terrein afgezet. In deze nacht wordt het terrein op wrede wijze ontruimd. Uit het dagboek van een lid van de ‘Fliegende Kolonne’ komt naar voren dat vrijwel alle personeelsleden worden opgesloten of bewaakt. Het is niet bekend wat het echtpaar Goldstein heeft bemerkt van de gruwelijkheden die op het terrein plaatsvinden. Dorpelingen horen het geschreeuw en gekrijs van de vele patiënten die in de vrachtwagens op weg zijn naar het treinstation van Apeldoorn. Alle patiënten worden, meestal hardhandig, in de gereedstaande veewagons opgesloten. Nadat ongeveer 1300 personen al urenlang in de afgesloten wagons zitten, worden er vijftig personeelsleden van het Apeldoornsche Bosch in de laatste, nog lege, wagon opgesloten en vertrekt de trein in de vroege ochtend van vrijdag 22 januari 1943 vanaf treinstation Apeldoorn. De trein rijdt rechtstreeks naar Auschwitz.
Na de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch blijft een groep personeelsleden, samen met hun gezinnen, nog op het terrein geïnterneerd. Onder hen de arts, het hoofd van de boekhouding en enkele verpleegkundigen. Selig, Rachelina, Geertje en Lea behoren tot deze groep. Deze personeelsleden moeten zorgdragen voor een goede en vlotte ‘administratieve afwikkeling’ van, zoals de nazi’s het noemen, ‘de overname van het Apeldoornsche Bosch’. Op 2 februari 1943 worden Selig, Rachelina, Geertje en Lea in Kamp Westerbork geregistreerd.
Op dinsdag 9 februari 1943 vertrekt vanuit het kamp transport 49 met als eindbestemming Auschwitz. Het transport telt vijfentwintig personenwagons, naast Selig, Rachelina en haar twee zussen zitten er nog 1180 gedeporteerden in deze trein.
In het boek ‘In Memoriam’ staat de volgende getuigenis van J. Fresco opgetekend:
Ik ben op dinsdag 9 februari 1943 met een transport, waartoe ongeveer 1000 à 1200 personen behoorden, van Westerbork oostwaarts weggevoerd. De trein bestond uit 25 personenwagens, waarvan de deuren op slot gedraaid waren, terwijl de ramen waren voorzien van houten schotten. ‘s Nachts reden wij weg uit Westerbork en ‘s avonds bevonden wij ons reeds diep in Duitsland, zodat ik van een poging tot ontvluchten heb afgezien. Wij kwamen diep in de nacht, twee dagen later, in Auschwitz aan. De trein bleef enige uren stilstaan op het perron van Auschwitz. Om plusminus 6 uur volgde het uitladen. Treinbewaking en SS openden de deuren; op een afstand stond een groep “Haeftlinge” in zebrapakken. Het commando “aussteigen” begon. We moesten de bagage in de trein laten liggen. De SS voegde ons toe, dat wij “alles frisch” zouden krijgen. De eerste ontvangst was tamelijk kalm. Gebrekkigen en ouderen van dagen werden door coupé-genoten uit de trein getild.
Selig, Rachelina en haar twee zussen worden op vrijdag 12 februari 1943 in Auschwitz om het leven gebracht.
Bronnen: International Tracing System te Bad-Arolsen, Stadsarchief Deventer, Streekarchief Langstraat Heusden Altena, Heemkundekring ‘De Erstelinghe’, gemeente Oegstgeest, Groninger Archief, Westfries Archief, Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). Digitaal Joods Monument, CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.
4 oktober 2019